- big
- adj. groot; omvangrijk; dik; gewichtigbig1[ big] 〈bijvoeglijk naamwoord; bigger; bigness〉1 groot ⇒ omvangrijk, dik, zwaar; (hoog)zwanger, (hoog)drachtig2 belangrijk ⇒ invloedrijk, voornaam; 〈informeel〉 langverwacht3 groot ⇒ ouder, volwassen4 〈informeel〉groot(s) ⇒ hoogdravend, ambitieus5 〈informeel〉groot(moedig) ⇒ gul, nobel♦voorbeelden:1 big game • grof/groot wild 〈ook figuurlijk〉big money • grof geld, het grote geld〈Brits-Engels〉 big wheel • reuzenrada big woman • een grote/zware vrouwbig with child • (hoog)zwanger, op alle dagen2 a big banker • een invloedrijk bankierbig business • het groot kapitaal, de grote zakenwereldhe is a big name in show business • hij heeft een grote naam in de showwereldthe big opportunity • de grote kans3 my big sister • mijn grote/oudere zus4 the Big Bang • de Grote Knal, oerknal, oerexplosie; omwenteling, Big Bang 〈met betrekking tot de Londense beurs in 1986〉〈informeel〉 have big ideas • ambitieus zijn, het hoog in de bol hebbenbig talk • grootspraak, gebluf5 big words • bombast, grote woordenhave a big heart • gulhartig zijnthat was very big of him • dat was erg grootmoedig van hem¶ 〈informeel〉 be too big for one's boots • het hoog in de bol hebbenBig Brother • Big Brother, Grote Broeder 〈de dictator in Orwells roman ‘1984’〉〈ironisch〉 big deal! • reusachtig!〈Brits-Engels〉 big dipper • roetsjbaan〈Amerikaans-Engels〉 the Big Dipper • de Grote Beer〈vaak figuurlijk〉 bang/beat the big drum • de grote trom roeren, hoog van de toren blazen〈techniek, technologie〉 big end • (grote) drijfstangkop, big endwhat's the big hurry? • vanwaar die haast?what's the big idea? • wat is hier aan de hand?〈slang〉 big noise • grote baas; hoge ome〈slang〉 big shot • grote baas; hoge ome〈informeel〉 big top • circustent; hoofdtentin a big way • op grote schaal; grandioos————————big2〈bijwoord〉1 〈informeel〉veel ⇒ duur, ruim♦voorbeelden:1 pay big for something • veel voor iets betalen
English-Dutch dictionary. 2013.